Het Arme Roomse Leven Geschiedenis van de katholieke caritas in de stad UtrechtAuteur: Ton van Schaik 2e Auteur: Karin Strengers-Olde Kalter Uitgever: Verloren Hilversum Gepubliceerd in: 2016 Auteursrecht: Erik Sengers Gepubliceerd in: Diakonie & Parochie Pub. nummer: 2016-3
De katholieke Caritas in de stad Utrecht Erik Sengers is stafmedewerker Dienst Caritas Bisdom Haarlem-Amsterdam
Sint Maarten is de patroon van Utrecht. Op een prachtige manier is dat in het wapen uitgebeeld: wit en rood delen het schild schuin in twee. Het doet vermoeden dat liefdewerken en naastenliefde sinds Willibrord een lange traditie hebben in deze stad.
‘Het Arme Roomse Leven’ beschrijft de geschiedenis van de kerkelijke en katholieke caritas in Utrecht, een van de oudste instellingen in Nederland. Deze jubileumbundel is mooi vormgegeven en eenvoudig opgeschreven. De inleiding plaatst haar geschiedenis in het bredere kader van Bijbelse en theologische spiritualiteit en als een eigen werk van de kerk, hetgeen ook iets zegt over de huidige situatie en organisatie van de kerkelijke naastenliefde.
Start in de vroege Middeleeuwen De geschiedenis van de huidige Katholieke Caritas Utrecht begint in 1491 met de oprichting van een weeshuis door kanunnik Evert Zoudenbalch, in een naar hem genoemd gebouw in de Utrechtse binnenstad. Het was zeker niet de eerste instelling, er waren al enkele gasthuizen, en over hofjes wordt niet gesproken. In 1580 kreeg de Gereformeerde Kerk de verantwoordelijkheid voor de armenzorg. De katholieken voelden zich in de bedeling achtergesteld, wat het stadsbestuur wilde matigen door een stedelijke verzorging in te stellen. Maar de godsdienst twisten in calvinistisch Nederland leidden tot een verscherping van de tegenstellingen, en de katholieken werden 1637-1638 definitief uit het bestuur van de verschillende stedelijke gods- en gast-huizen geweerd.
Verzorging armen door de confessies De stedelijke Aalmoezenierskamer kon geen antwoord bieden op de toenemende armoede in de stad, die nog verergerd werd door de Franse bezetting en de afkoopsommen die de stad moest betalen. In 1674 werd de kamer opgeheven en werd de verzorging van de armen toegewezen aan de verschillende confessies. Ook in katholieke kring werd de organisatie ter hand genomen door enkele notabelen die de stad indeelden in wijken, zodat de zorg gecoördineerd kon worden, en er werd gecollecteerd, wat leidde tot enkele conflicten met de stedelijke overheid. In deze periode wordt het gebouw aan de huidige Mariaplaats aangeschaft. De discussie over de juiste interpretatie van de katholieke leer leidde tot de stichting van de oud-katholieke kerk. Minder fraai is dat die scheiding ook werd uitgevochten over de rug van weeskinderen die catechese moesten krijgen. In 1746 wordt de katholieke armenkamer gesplitst: de oud-katholieken blijven op de Mariaplaats, de roomsen gaan naar het Zoudenbalchhuis.
RK Armenzorg De auteurs beschrijven met gevoel voor detail de werking van de RK Armenzorg, die niet zoveel afwijkt van andere instellingen: het strenge regime voor wezen en ouden van dagen; de vergaderingen van de notabelen die het nuttige met het aangename verenigen; de bedeling van de armen en de rol van de pastoors; de verschillende schenkingen van katholieken om de armenzorg te realiseren; de uitbesteding van kinderen en volwassenen bij boeren en burgers. Interessant was de erfenis waarmee een brouwerij in het bezit van de armenkamer kwam, iets waarvan vele decennia profijt werd getrokken. Begin negentiende eeuw had het armbestuur drie aandachtspunten: het weeshuis, gratis medische zorg voor de armen, en de armenschool. Financieel was de stichting echter uitgeput en stedelijke subsidieaanvragen waren afgewezen. In 1841 waren er zulke grote problemen, dat overwogen werd het fonds aan de gemeente over te dragen. Na een korte discussie kwam het in kerkelijke handen, waar het tot vandaag is gebleven.
Nieuwe aanpak in negentiende eeuw Het nieuwe bestuur, waarin de burgerij een belangrijkere hand had dan de notabelen en patriciërs, pakte de zaken efficiënt aan. Zo werd de verliesgevende brouwerij ontmanteld en werden de ‘zeven steegjes’ gebouwd, een armenwijk die nu nog zichtbaar is. Het weeshuis moest dringend op orde komen, waarvoor de Zusters van Liefde uit Tilburg werden geworven. Aan de Springweg werd een ziekenhuis geopend en in 1874 kwam er een nieuw weeshuis (Hiëronymushuis) aan de Maliesingel, een markant gebouw in Utrecht. Na 1898 komen er in elke parochie verenigingen van armenzorgers, die in 1931 worden omgezet in parochiale armbesturen. Het centrale armbestuur wordt een subsidiënt van deze stichtingen, wat tot nieuwe discussie leidt. Hier is een interessante parallel met de huidige tijd, waar lokale Parochiële Caritas Instellingen (PCI’s) juist weer moeten opgaan in grotere verbanden. De kleinschaligheid leidde echter ook tot nieuwe initiatieven die opbloeiden doordat men dichter bij de nood zat: de zusters Augustinessen van Sint Monica zijn halverwege de jaren dertig in een Utrechtse parochie gesticht.
Caritas na de bijstandswet van 1965 Na de bijstandswet in 1965 verandert het werk van de katholieke caritas radicaal. Zoals zoveel andere instellingen wordt de individuele hulpverlening afgebouwd en gaat men zich richten op bejaardenzorg en op maatschappelijke projecten. Zo wordt eveneens in 1965 een nieuw bejaardenhuis gebouwd en wordt het Hiëronymushuis gebruikt voor verplegingszorg, en beide worden ondergebracht in een aparte stichting. De zorg voor wezen wordt afgebouwd, de banden met de parochiële instellingen verzwakken door desinteresse. In 1991 krijgt het Rooms-Katholiek Parochiaal Armbestuur een nieuw statuut. De auteurs doen voorkomen alsof het een grote verandering was, maar de meeste genoemde wijzigingen komen uit het Algemeen Reglement van de PCI. De Katholieke Caritas Utrecht, zoals de instelling sindsdien heet, is dus een PCI met een bijzonder karakter. De band met het dekenaat werd verzwakt, de deken niet meer automatisch bisschoppelijk commissaris, maar daardoor werd de band met de stad versterkt. Vanuit mijn ervaring was dat voor de vierde stad van het land waarschijnlijk een juiste beslissing.
Bestuurdersboek De titel ‘Het arme roomse leven’ is mooi gekozen, maar dekt niet helemaal de lading. Het boek is niet geschreven vanuit het perspectief van de armen, maar vanuit de bestuurders. Dat is natuurlijk onvermijdelijk en doet aan de kwaliteit van het boek niets af. Jammer is wel, dat de geschiedschrijving ophoudt in het jaar 2000. Sindsdien zijn bijna zestien jaar verstreken, waarin ook Utrecht werd geconfronteerd met afbraak en decentralisatie van de verzorgingsstaat, met nieuwe vormen van armoede, met vluchtelingen en migranten, en met een kleiner wordende en grootschaliger opererende kerk. Welke keuzes heeft de KCU in dat tijdsgewricht gemaakt? Vanuit welke visie en spiritualiteit? Als hier aandacht aan was besteed hadden de auteurs aan het eind kunnen aansluiten bij de spirituele en theologische kaders, die ze in de inleiding kort schetsten, en was de actualiteit en toekomst van de KCU wat beter uit de verf gekomen.
Ton van Schaik en Karin Strengers-Olde Kalter, ‘Het Arme Roomse Leven, Geschiedenis van de katholieke caritas in de stad Utrecht’, Hilversum, Verloren, 2016, 276 pag., € 29,--.
Deze publicatie maakt deel uit van het dossier Diaconie
Meld hier eventuele onvolkomenheden
|