Sint Jacob in de plantage Anderhalve eeuw bejaardenzorg in Sint-Jacob te Amsterdam 1866-2015Auteur: Jurjen Vis Uitgever: Verloren Hilversum Gepubliceerd in: 2016 Auteursrecht: Erik Sengers Gepubliceerd in: Diakonie & Parochie Pub. nummer: 2017-2
Sint Jacob in de plantage Erik Sengers is theoloog en godsdienst socioloog
Bijna 150 jaar lang was het Gesticht Sint Jacob in Amsterdam een van de paradepaardjes van de katholieke ouderenzorg in Nederland. Veel mensen zullen het kennen, want wie was er niet in Artis en daar stond het monumentale gebouw direct tegenover.
Stond, want door verschillende factoren wordt het momenteel afgebroken: voor grootschalige opvang van ouderen is geen plaats meer in Nederland. De geschiedenis van dit pand en de instelling is met een vlotte pen opgeschreven door Jurjen Vis, iemand die met verschillende boeken al vaker publiceerde over kerkelijke armenzorg in Nederland, ook over het Roomsch Catholijke Oude-Armen Kantoor (RCOAK) en het Brienenhofje, die zo nauw verweven zijn met Sint Jacob. Het is een lezenswaardig werk over een voorbeeld van katholieke liefdadigheid, waar veel van te leren valt voor de huidige praktijk.
Oorsprong van Sint Jacob Het huis is gebouwd door, en vernoemd naar, de rijke Amsterdamse notabele Jacob van Brienen, die in 1858 op 28-jarige leeftijd overleed. Hij was al vroeg wees en erfde het vermogen dat de familie had verdiend met een handelshuis. Bij zijn overlijden liet hij 180.000 gulden na aan diverse armen en katholieke instituten, en 250.000 gulden aan het RCOAK voor de bouw van een gesticht voor arme ouderen. Zijn familie was al generaties betrokken bij de Amsterdamse katholieke armenzorg, en hij was de laatste Van Brienen met contacten in Amsterdam. Met zijn gift realiseerde hij de al langer onder katholieke Amsterdammers levende wens voor een gesticht voor ouderen. Om de noodzaak van deze stichting te begrijpen, moet men weten dat ouderen tot het midden van de negentiende eeuw bij mensen thuis waren ondergebracht, die daarvoor een vergoeding kregen van kerkelijke of openbare fondsen. Maar de armoede was zo omvangrijk, en de huisvesting zo deplorabel, dat er andere oplossingen moesten komen. Een groot en modern huis was de oplossing dat in 1866 door Willem III werd geopend. Mannen en vrouwen leefden streng gescheiden, pas in 1911 kwam er een gebouw waar echtparen konden wonen (met eigen kookgelegenheid!). Men moest minimaal 74 jaar oud zijn, dat werd later verhoogd en uiteindelijk op 64 jaar vastgesteld. De wijkmeesters van het RCOAK wezen de kandidaten aan, wie weigerde verloor de steun. Het was belangrijk dat er jongere ouderen waren, die konden namelijk werkzaamheden verrichten en zo de kost terugverdienen. Vanaf het begin was het huis aangesloten op de duinwaterleiding waardoor het water van uitstekende kwaliteit was. Het was een modern huis waarvoor een wachtlijst was, maar begin twintigste eeuw daalde de reputatie.
Rooms-katholiek bejaardenhuis Sint Jacob was en bleef een rooms-katholiek huis, er woonden wel drie Zouaven en in 1913 kwam kardinaal Van Rossum op bezoek. De zus van Jacob stichtte de inrichting van de kapel, die helaas na 1965 werd heringericht en overgeschilderd. Het huis werd bediend door de zusters van barmhartigheid (Tilburg), die op het gebied van onderwijs en ziekenzorg meer in Amsterdam deden. Het werk van de zusters was een liefdesdienst: de ouderen moesten op een waardige manier naar de hemel geleid worden en ze werden opgenomen in het heiligheidsideaal waar de zusters voor stonden. Op zondag waren mis en avondgebed verplicht. Vakkennis stond niet voorop en de artsen klaagden daar ook over; de eerste overste bleef 50 jaar en er veranderde niets. Tezamen met het strenge regime (straffen bij slecht gedrag) zorgde dat voor de slechte reputatie begin twintigste eeuw.
Nieuwe impulsen Omdat vanaf 1920 Sint Jacob het enige project werd van het RCOAK - de functie van individuele armenzorg werd overgenomen door parochiële armenkassen - konden de regenten meer aandacht besteden aan het gesticht. Nieuwe inzichten in de bejaardenzorg konden doordringen: het ging om een goede oude dag. Omdat door verbeterde inkomens en woonomstandigheden ouderen goed thuis konden blijven, werd Sint Jacob na 1929 steeds meer een zieken/verpleeghuis en dat stelde nieuwe eisen aan de zusters. De zusters zagen na lang soebatten daar de noodzaak van in, maar kwamen hun belofte geschoolde zusters te sturen niet na. Pas in 1954 werd in eigen huis gestart met eerste opleiding voor bejaardenverzorging in Nederland ‘Porta Coeli’. Deze opleiding, en de vergrijzing en daling van het aantal roepingen bij de religieuzen, leidden tot een toename van het aantal leken in dienst. Het werk professionaliseerde, ook de werkverhoudingen (de zusters kregen voor het eerst betaald voor hun werk) en dat stelde de vraag of het werk verpleging of verzorging is, en wat blijft er dan van caritas/liefdewerk over? De zusters gingen burgerkleding dragen en in 1979 vertrokken ze uit Sint Jacob omdat ze een ander leefritme hadden dan de leerling-verpleegsters. De Wet op de Bejaardenzorg van 1963 stelde voor het eerst kwaliteitseisen aan de huisvesting van bejaarden. Sint Jacob moest moderniseren want privacy was in het negentiende-eeuwse gebouw ver te zoeken. Er kwam een directeur en een bewonerscommissie, er werd gefuseerd met andere instellingen en in 1997 werd de band met het RCOAK doorgeknipt. De bewonerspopulatie werd multicultureler met islamieten en niet-katholieken. Als eerste RK instelling had Sint Jacob een euthanasieprotocol. Tussen 1970 en 1986 werd op dezelfde plek nieuwbouw gepleegd, die als duidelijk minder gezellig werd ervaren: iedereen bleef op de eigen kamer en er moest worden aangeklopt om binnen te komen. Maar ook de nieuwbouw kon de veranderingen in de zorg (kleinschalig, meer thuis) niet bijbenen. Met vernieuwende wetenschappelijke onderzoeken kon het einde nog gerekt worden, maar in 2005 werd besloten tot gefaseerde sluiting en sloop.
150 jaar katholieke ouderenzorg Daarmee komt er een einde aan bijna 150 jaar katholieke ouderenzorg aan de Plantage. Het beeld van de pelgrim Sint Jacob boven de ingang, met twee ouderen aan het eind van hun levensreis aan zijn zijde, zal niet meer tegenover Artis te zien zijn. Terugkijkend geeft het een gemengd beeld en dito gevoelens. Het huis maakt duidelijk dat katholieke caritas vernieuwend kan zijn en gekenmerkt wordt door onvoorwaardelijke naastenliefde en gemeenschappelijkheid. Maar ook dat daarin een balans gevonden moet worden met professionaliteit en vakmanschap, en aan moet sluiten bij de veranderingen in de samenleving. Tegelijk ziet iedereen dat de huidige politieke regelingen en bezuinigingen ook niet de oplossing zijn voor vele ouderen en dat er dringend nieuwe initiatieven nodig zijn. Waar blijven de katholieke fondsen en stichtingen: steunen ze goede projecten of zetten ze zelf weer wat op?
Jurjen Vis, Sint Jacob in de plantage - Anderhalve eeuw bejaardenzorg in Sint-Jacob te Amsterdam 1866-2015, Uitgeverij Verloren Hilversum, 2016, 126 pag. ISBN 978-90-8704-593-7, Prijs 19,00 euro
Deze publicatie maakt deel uit van het dossier Diaconie
Meld hier eventuele onvolkomenheden
|